DE GEWONDE PAD
Te Wolder onder Oud-Vroenhoven woonde een gezin, man, vrouw en moeder van de laatste. Het eerste kind stierf zonder doopsel en het tweede had een bult. De ouders waren er erg bedroefd over een meenden, dat daar een kwade macht achter zat. Toen de vrouw dan ook het derde kind verwachtte, zond zij haar man naar den pastoor, met het verzoek het huis te willen zegenen. De pastoor kwam, zegende het huis en beval den man bij de geboorte niemand toe te laten, behalve de vroedvrouw en den dokter.
Toen de tijd waar was, deed de man naar den raad van den pastoor en liet behalve de vroedvrouw niemand toe. De moeder van de kraamvrouw was daar niet erg over te spreken..
Gelijk de meeste oude boerenwoningen, had dat huis nog een vloer van gestampten leem en bevond zich in den vloer een zogenaamd “stopgat”, dat met de buitenlucht in verbinding stond. In den winter werd dat gat steeds dichtgestopt met stroo.
Tijdens de bevalling nu hoorde de boer iets ritselen in het stopgat. Hij lette er niet dadelijk op, maar ging naar een ander vertrek., om nog even iets te halen, gelijk de vroedvrouw hem dat had verzocht. Hij riep om zijn schoonmoeder, maar kreeg geen gehoor. Zij was niet meer in het huis.
Toen hij terugkwam, zag hij een pad springen in de richting van het kraambed. Nu kreeg hij argwaan; hij greep een gaffel, die tegen den muur stond en stak er mede naar de pad. Maar het dier was zoo hard, dat hij er niet door kon. De pad zag echter nog kans, weg te komen door het stopgat. Die zal hier niet meer inkomen, “bromde de boer, want ik heb haar niet zuinig geraakt”. De bevalling verliep goed en het kind mankeerde niets. Toen de boer den volgenden dag naar den stal ging om de beesten te voeren, zag hij zijn schoonmoeder deerlijk toegetakeld in het stro liggen. Zij had
gaten in het hoofd, in de schouders en in de heupen.
“Wat is dat?” vroeg hij verwonderd.
“Je bent me een mooie,” kreunde het wijf.
“Hoe?”
“Vraag je nog! Zie maar eens, hoe je me hebt toegetakeld met je gaffel!”.
De boer begreep alles. Hij herinnerde zich nu, dat zijn schoonmoeder dikwijls werd gemist en dan wist niemand waar zij heen was. Hij joeg haar dadelijk het huis uit en heeft na dien geen onraad meer ondervonden.
Bron: Limburgs Sagenboek, 1925, auteur Pierre Kemp
FATIMA MET OORBELLEN
Vlak bij de Nederlands-Belgische grens staat aan het einde van de Tongerseweg een klein pittoresk kapelletje. Het wit geverfde, mergelstenen gebouwtje prijkt in een weiland achter de lindebomen van de straatkant. Een haag aan weerskanten van de gevel leidt naar de segmentboogvormige toegangsopening die gesloten is met een stevig zwart smeedijzeren hek met verticale spijlen. Op de gevelsteen hierboven staat: ‘intocht O.L.V. Fatima 2-9-1947’.
De topgevel bevat een afdekking van cementsteen met in het midden een klein subtiel kruisje. Achter deze brede gevel bevindt zich een smalle rechthoekige opbouw met een leien zadeldak dat aan de onderzijde enigszins is gebogen. Het bescheiden interieur is eveneens wit geverfd met uitzondering van het smalle bakstenen altaar. In de segmentboognis erboven staat op een houten sokkel een heel klein fijnzinnig beeldje van de Onze-Lieve-Vrouw van Fatima. Zij is beschermd door een halfrond traliewerk. Maria staat op een wolk met voor haar voeten twee duiven als symbool voor de vrede. Zij draagt een gouden koord om haar hals en heeft een rozenkrans bij zich. Aan de onderzijde van haar kleed bevindt zich een gouden ster. Haar kroon is in dit geval gemaakt van twee oorbellen met pareltjes, een inventieve oplossing die uitstekend functioneert. De afbeelding van Fatima is gebaseerd op de verschijning aan de drie herderskinderen in Portugal.
Het kapelletje is in 1947 gesticht. Het oorspronkelijke beeld van de Onze-Lieve-Vrouw van Fatima uit de gelijknamige bedevaartplaats werd na de oorlog door Europa geleid. Vele plaatsen mochten deel uitmaken van deze bijzondere gebeurtenis. Zo werd het kunstwerk op 2 september 1947 bij de Nederlands-Belgische grens van het bisdom Hasselt overgedragen aan het bisdom Roermond. Om deze feestelijke intocht niet te vergeten nam de buurt het initiatief een bedehuisje te bouwen dat monseigneur Lemmens inzegende.
Het fraaie beeld van de Onze-Lieve-Vrouw van Fatima mocht een korte tijd de kapel sieren, waarna het weer andere plaatsen bezocht. Een ander Fatimabeeld diende als devotiebeeld, maar is echter enkele malen gestolen. Extra beschermingsmaatregelen pogen vandalisme en diefstal in het vervolg te voorkomen. Het gebouwtje is in gebruik als persoonlijke devotieplaats. Vroeger werd er bij ernstige ziekte of plotseling overlijden van een buurtbewoner in een bidweg naar de kapel getrokken. Dit gebruik is echter door de jaren heen nagenoeg verdwenen. Het bedehuisje wordt momenteel door buurtbewoners met genoegen onderhouden. Zo bracht mevrouw Bles regelmatig een bosje bloemen en zorgde heer Crauwels voor een frisse verflaag. De hele buurt blijft dus bij de verzorging van het kapelletje betrokken.
Bron:
t Kapelke …….. Kapellen langs velden en wegen in Zuid-Limburg, Vera Hamers.
Uitgeverij: Kempen Uitgevers, augustus 1999
(blz. 50/51/52)
Zie ook: Fatimakapel Tongersweg
HET REUZENPAARD
Een jonge kerel uit Wolder was op een Zondagavond naar Maastricht geweest om zich te vermaken. Het was bijna middernacht, toen hij naar huis ging en den weg door het veld nam langs Biesland, om zoo, gaande over den Louwberg, Wolder te bereiken. Bij de Sint-Servaasbron gekomen, kwam er een veulentje naast hem loopen.
Hij meende dat het dier aan een boer uit de omgeving toebehoorde en wilde het vangen. Maar het week telkens terzijde en het wilde zich ook niet laten aaien. Toen hij weer eens omkeek, was het al grooter geworden en zoo werd het van een veulentje een veulen, van een veulen een paard en ten langen laatste zo groot, dat het hem het heele gezicht benam en hij zijn weg niet meer kende en verdwaalde. In zijn angst bleef hij echter rondloopen, hopende toch eindelijk zijn weg te vinden. Vergeefs.
Eerst toen de schemering van den morgen aan de lucht klaarde, verdween het spookpaard en begon hij zijn weg te herkennen. Na eerst den héélen nacht over het Broek te hebben gedwaald, bereikte hij in den vroegen morgen zijn woning.
Na dien tijd heeft hij dien weg niet meer genomen ’s nachts, om thuis te komen.
Bron: Limburgs Sagenboek, 1925, auteur Pierre Kemp